Met twee buurmannen Jeroen en Jeroen ga ik naar de boekendief. Aanbellen. Vertellen dat we hem gezien hebben. Dat-hij-misschien-de-spelregels-niet-helemaal-begrepen-heeft. Dat het de bedoeling is dat je uit dat biebje maar één of twee boeken meeneemt, en niet álle.
We zijn best een beetje zenuwachtig. Drie is teveel, zeg ik, dat is misschien te intimiderend, dus één Jeroen blijft achter op een bankje.
Ik heb een tas mee, vastberaden om de boeken mee terug te nemen. Maar er gebeurt niets. We horen ook geen bel overgaan. Er doet niemand open. Wat een anticlimax. Ik stel voor dat ik een handgeschreven brief door zijn bus gooi, met het verzoek de boeken terug te leggen.
Ik heb een tas mee, vastberaden om de boeken mee terug te nemen. Maar er gebeurt niets. We horen ook geen bel overgaan. Er doet niemand open. Wat een anticlimax. Ik stel voor dat ik een handgeschreven brief door zijn bus gooi, met het verzoek de boeken terug te leggen.