Naar de kapper. Het haar is een woestenij en zolang het nog kan kan het nog. Bea is er niet hoor, waarschuwt de eigenaar. Bea is het Poolse maisje. Hij is alleen. Hij draagt zwarte handschoentjes. Er komen veel minder mensen, vertelt hij. De mensen die komen doen dat vooral omdat het nu nog kan. Net als ik. Hij kan er ‘s nachts niet van slapen. Want ze leven toch met drie gezinnen van deze kapsalon. Zijn boekhouder is alles aan het uitzoeken, wat er mogelijk is aan regelingen. Als ik thuiskom weet Bobby te vertellen dat nu ook de kappers dichtgaan.
Hij had van de week eten moeten kopen voor zijn gezin. Wilde pasta maken maar alle schappen waren leeg: nergens pasta te bekennen. O nee, toch: er lagen op een andere plek nog drie pakken spaghetti. Maar een man was hem voor en pakte alle drie de pakken. Meneer, mag ik één van die drie pakken? Maar nee, de man gaf ze niet. Hij was de man een posje gevolgd, in de hoop dat hij even zijn winkelkar zou verlaten, en dan zou hij een pak spaghetti pakken. ‘Ik was pislink!’ Maar de man liet zijn kar geen moment in de steek.
En zo is het hele leven doordrenkt van Corona. In de Volkskrant een onrustbarend verhaal over het leven in de stad Bergamo in Noord Italië. Waar aan een stuk door mensen begraven worden. Hoe de mensen daar in eenzaamheid sterven en gecremeerd worden. Klokken luiden daar bij een begrafenis, zoals gebruikelijk, doen ze niet meer, want dan zouden de hele dag de klokken luiden. Ben ik te nonchalant denk ik steeds?
Op de foto de eigenaar en het Poolse maisje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten