Ik rijd een mevrouw van 88 naar het Groot Winkelcentrum om haar tweeënhalf uur later weer op te halen. Ze moet naar de Specsavers, naar de Etos en naar de supermarkt. Is tweeënhalf uur niet veel te lang vraag ik een beetje bezorgd. Maar als ik haar ophaal is ze aan de supermarkt niet toegekomen. Te slecht ter been. Haar kinderen zullen de boodschappen wel voor haar halen, zegt ze desgevraagd, maar liever doet ze het zelf.
Enfin. Deze mevrouw praat heel erg Gronings. Bent u Gronings, vraag ik dus. Ze woont al 54 jaar in Utrecht, vertelt ze, en al die jaren vragen de mensen aan haar of ze uit Groningen komt. Ze heeft het accent niet kwijt kunnen raken.
We kwebbelen wat en ik vertel over de rabarber die ik gekookt heb omdat Er zo weinig taxiklanten zijn en ik een uurtje over had en in de moestuinbak keek. ‘O!’ kreunt ze, ‘rabarber! Dat vind ik nog lekkerder dan appelmoes. Maar dat kun je bijna nergens krijgen. In de winkels weten ze niet eens meer wat dat is.’ Ze maakt graag appelmoes van oude rimpelige goudrenetten, en laatst had haar zoon hele mooie glanzende goudrenetten voor haar meegebracht. Het was het niet. Hij vond het stom dat ze zoveel moeite voor appelmoes deed, ze kon toch ook een potje van Hak kopen?’ ‘Nee!’ zeiden wij. ‘Het is misschien wel noorderlijks’, zegt ze, ‘die liefde voor rabarber.’
Over noorderlijks gesproken vertel ik over droge worst. Groningse en Drentse worst. Hoe lekker ik die vind. En dan wordt ze helemaal wild. Worst van de slager Boersema uit Grijpskerk! Dat is de allerbeste droge worst. ‘Maar ja, ik ben de laatste van de familie. Er zal nooit meer iemand uit Grijpskerk komen om mij droge worst te brengen.’
Ik weet dat het niet hoort, maar ik zou haar zo een bakje rabarber en een droge worst willen brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten