donderdag 3 januari 2013

Als vensters de stilten van de nacht

Denken over huizen. Hoe belangrijk is de stand, de status, de ruimte, de buurt, de fietsroute, het uitzicht, de winkels? Ik blader weer in Kahlil Gibran, De profeet, en stuit op een hoofdstuk over huizen. Dat is mooi.

Toen trad een metselaar naar voren en zei: Vertelt ons over huizen.
En hij gaf ten antwoord:

Bouwt met uw verbeeldingskracht een kluis in de wildernis, eer ge een huis binnen de stadmuren bouwt.
Want zoals gij thuiskomt in de schemering, zo behoort de zwerver in u de eeuwige-verte en eenzaamheid toe.
Uw huis is uw grotere lichaam.
Het groeit in de zon, slaapt in de stilte van de nacht, en is niet zonder dromen.
Denkt ge dat uw huis niet droomt  en in zijn dromen  de stad verlaat voor bosschage en  en heuveltop?
Kon ik uw huizen maar in mijn hand bijeengaren en ze als een zaaier uitstrooien over woud en wei.
Waren de valleien maar uw straten en de groene paden uw stegen, opdat ge elkaar dwars door de wijngaarden heen zocht en de zoete geur der aarde meebracht in uw gewaad.
Maar zover is het nog niet.
In hun angst hebben uw voorvaderen u te dicht opeen gepakt. En die angst blijft nog een tijdlang bestaan. Nog een wijle langer scheiden de stadsmuren uw haard van uw velden.

Zeg mij, burgers van Orfalese, wat hebt ge in die huizen? Wat behoedt ge zo zorgvuldig achter vergrendelde deuren?
Vrede, die kalme drang die blijk geeft van uw kracht?
Herinneringen, die zachtglanzende bogen die zich welven over de hoogten van de geest?
Schoonheid, die het hart naar de heilige berg voert, weg van dingen vervaardigd uit hout en steen?
Zegt mij, is dat wat u in uw huizen hebt?
Of hebt gij enkel gerieflijkheid en de hang ernaar, dat steelse iets, dat het huis betreedt als gast, vervolgens de gastheer wordt en ten slotte de meester?
Ja, het wordt een temmer, die met haak en zweep ledepoppen maakt van jullie grotere verlangens.
Zijn hand mogen dan van zijde zijn, zijn hart is van ijzer.
Het wiegt u in slaap en staat dan bij uw bed en sniert op de waardigheid van het lichaam.
Het drijft de spot met uw wakkere zintuigen en hult ze als breekbare vaatwerrk in disteldons.
Ja, de zucht naar gerieflijkheid vermoordt de passie van de ziel en loopt dan grijnzend mee in de begrafenisstoet.

Maar gij, kinderen der ruimte, rusteloos in rust, gij zult niet verstrikt raken en niet worden getemd.
Uw huis zal geen anker zijn, maar een mast.
Geen glinsterend vlies zijn, dat een zwerende wond bedekt, maar een ooglid dat het oog beschermt.
Je zult je vleugelen niet vouwen om een deur te kunnen binnengaan, noch je hoofden buigen opdat zij zich niet aan de zoldering stoten, noch uit angst je adem inhouden, opdat niet de muren scheuren en ineenstorten.
Je zult niet toeven in de graven, die de doden voor de levenden hebben gemaakt.
En hoe prachtig en heerlijk ook, je huis zal niet je geheim bevatten noch je verlangen beschutten.
Dat wat grenzeloos in u is, verblijft immers  in de woning van het hemelruim, met als deur de ochtendnevel is, en als vensters de liederen en stilten van de nacht.

1 opmerking:

Anoniem zei

Ik begreep dit hoofdstuk niet zo goed eerlijk gezegd…
Hoe heb jij het geïnterpreteerd? :)
Groetjes,
Caroline
Ps, leuke blog!