Een tijd geleden kocht ik een zilveren slangencollier voor mijn zilveren hanger met potscherf uit de bodem van Amsterdam. Allebei nogal stevig. En best prijzig. Maar ik moest wat met die snik naar Amsterdan. Een paar weken geleden brak het collier. En omdat ik ook een nieuw horlogebandje nodig had ging ik naar een van de allerlaatste ouderwetse juweliers van Utrecht. Hij zit in de Voorstraat, zoals alles best een eindje fietsen vanaf hier.
De juwelier in kwestie is inmiddels tamelijk op leeftijd en zijn winkel is niet meer altijd open. Zo houdt hij denk ik het harde juweliersbestaan nog net vol. Heel verstandig.
De juwelier in kwestie is inmiddels tamelijk op leeftijd en zijn winkel is niet meer altijd open. Zo houdt hij denk ik het harde juweliersbestaan nog net vol. Heel verstandig.
Natuurlijk kom ik steeds net aan de deur als hij dícht is. Enfin, het is nu alweer weken later. Ik wil het gerepareerde kettinkje nu eindelijk wel eens terug. Hij haalt het uit de la en uit het zakje en ik stel vast: ‘Dat is niet mijn ketting’. ‘Jawel hoor’, zegt hij. ‘Nee hoor’, zeg ik. En zo gaat dat een tijdje door. ‘Die van mij is langer en dikker en heeft een ander slotje’. ‘Dat kan niet’, zegt hij. ‘En toch is het zo’, zeg ik. Hoe bewijst men dit?
Hij zal zijn goudsmid bellen of die misschien twee kettinkjes verwisseld heeft. Nou ja, het houdt je bezig: vier keer de stad op en neer fietsen voor een zilveren kettinkje. En vanochtend belt hij op: ik had gelijk, en mijn ketting is terecht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten