Een middagje bij Auntie. Ze blijft in bed liggen vanwege een zere schouder (een slijmbeursontsteking, zegt de zuster). Maar al gauw gaat ze rechtop op de rand van het bed zitten, want dat is gezelliger, ‘dan zitten we dichter bij elkaar.’
We eten appelgebak, en ze voelt al gauw de schouderpijn niet meer. Afleiding is goed, meldt ze. De schilderijtjes en foto’s uit haar flat moeten nog opgehangen worden, maar ze bieden al veel gespreksstof.
Ze vertelt over ‘de molen van Oom Thijs’ (achterop de foto staat dat die molen in Woudrichem stond en dat hij op 30 april 1945 zinloos vernield was), en over de foto van haar moeder, en over haar man snorremans Wiebe.
En natuurlijk gaat het veel over haar medebewoners. Ton vindt ze mooi en slank, maar die loopt steeds rondjes, ‘hij is niet helemaal goed bij zijn hoofd’. Laatst was ze in de huiskamer bij hem gaan staan, vertelt ze, maar toen zei hij dat zijn vrouw er was en dat zij daarom niet met hem mocht praten. Dus nu bedenkt ze dat we hem gaan roepen en dat ze dan zegt dat ik zijn vrouw ben. Ze vindt het een goeie grap en moet er zelf luid om lachen.
En ze vertelt dat een medebewoonster haar laatst toen zij in bed lag een koekje had gebracht: ‘zo lief!’ Ze is vol lof over iedereen, maar zegt ook dat ze het ook wel fijn zou vinden als ze binnenkort niet meer wakker zou worden.
Als ik wegga stiefelt ze zelf met de rollator naar de woonkamer, waar ze hartelijk welkom wordt geheten door de rest. Ze voelt zich er zo te zien erg thuis. Het is heel bijzonder en mooi.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten