‘Hoe zit dat nou met de diagnose “dystrofie”’,’ vraag ik aan de ergotherapeute, hier ook wel genoemd ‘het wrede meisje’. Ze moet nodig een nieuwe naam want ze is al lang niet wreed meer. Ze is goed in gesprekken. ‘De ene specialist die zegt dat ik dystrofie hen en de andere die dat vol vuur tegenspreekt. Hoe dat te duiden?’ Het meisje zou nóóit tegen een patiënt zeggen dat-ie dystrofie heeft, maar mijn klachten liggen volgens haar inderdaad wel in die richting. En als het mij helpt om de mensen om mij heen uit te leggen wat ik mankeer, dan mag ik volgens haar wel dystrofie zeggen. Zelf zou ze zeggen dat ik een gecompliceerde breuk had, en dat ik qua genezing daarvan mijn leeftijd niet mee heb.
‘En al die oefeningen’, ga ik door. ‘Die van Morris wil ik wel doen, acht keer daags, maar die van jou! Ik wíl ze niet. Gék word ik ervan.’ Ze had me opgedragen om mijn rechterhand met een (zwachtel) sjaal aan de tafel vast te binden en op te rekken. Een half uur lang. Elke dag. Het is gewoon too much, zeg ik, ik voel me al zo gevangen. Ik ga mezelf niet aan de tafel vastbinden. Ik wil niet ik wil niet ik wil niet. Ik verzin wel wat anders om die spieren op de hand te rekken.’
En die spalk. ‘Jullie zeggen allemaal dat ik die zo weinig mogelijk moet gebruiken. Maar als ik die spalk draag heb ik tenminste even geen pijn en kan ik aan iets anders denken en over iets anders praten.’ ‘Doe maar’, zegt ze nu. ‘Doe die spalk maar aan.’
En dat ze steeds vragen ‘Heb je nog iets leuks gedaan?’ ‘Ga je nog iets leuks doen?’ ‘Ik ben gisteren naar de Maarsseveense Plassen gegaan om te kunnen zeggen dat ik iets leuks heb gedaan’, vertel ik. ‘Hú’, huivert het meisje, ‘ik houd helemaal niet van strand. Al die mensen met veel te weinig kleren aan, dat hoef ik allemaal niet te zien.’ ‘En ik was op het nááktstrand’, zeg ik, ‘om te kunnen rapporteren dat ik wat léuks heb gedaan!’ Daar moeten we dan samen wel weer smakelijk om lachen. Ik hóef niet iets leuks te doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten