Bij de bushalte richting de stad komt er een leuk Marokkaans jongetje naar me toe. Hij heeft een lichte paniek in zijn ogen. ‘Mevrouw, mag ik uw telefoon even gebruiken? Ik ben mijn telefoon kwijt!’ Het is een engeltje om te zien, jaar of elf, schat ik in. Alle verhalen over crimineeltjes en jeugdbendes schieten door mijn hoofd. Geef ik hem mijn telefoon, gaat hij er dan niet mee vandoor? Is het een truc? Waar kan hij dan bij? Maar tegelijk kan ik het niet uitstaan dat dit jongetje dat de onschuld zelve lijkt moet lijden onder gedrag van anderen. Ik reik hem mijn telefoon.
Hij probeert zijn eigen telefoon te bellen en krijgt zijn eigen voicemail. Dat helpt niet. Terwijl ik bedenk of en hoe ik hem kan bijhouden en in elkaar slaan als hij er vandoor zou gaan vraagt hij of hij zijn moeder mag bellen. ‘Mama, mijn telefoon is kwijt!’ Dan komt mijn bus. Sorry, zeg ik, mag ik mijn telefoon weer terug? Dit is mijn bus.
Eenmaal in de bus word ik door een onbekend nummer gebeld. De moeder. ‘Is mijn zoon nog bij u?’ Nee zeg ik, hij staat denk ik nog op het Prins Bernhardplein staat. ‘De telefoon is terecht’, vertelt ze. Wat fijn, zeg ik.
Wat ik vooral fijn vind is dat ik koos voor standje ‘vertrouwen’ in plaats van standje ‘wantrouwen’, en dat dat niet beschaamd is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten