Omdat het ineens zo zonnig is kan ik niet meer op de iPad lezen. Onder een koffietafeltje vind ik de levensherinneringen van Henriette Roland Holst 'Het vuur brandde voort', in de reeks Privédomein. Haar naam hoort bij mijn studie, bij de Tachtigers. Een begaafd vrouwspersoon uit de betere klasse.
Inmiddels heb ik de eerste 100 pagina's gelezen. De jeugd in Noordwijk. De kostschool in Arnhem. Au Pair ná de kostschool in Luik. Het boek, oorspronkelijk verschenen in 1949, is mooi en toegankelijk geschreven, maar ook wel een beetje gedateerd. Wat ze aan gedichten citeert gaat over innerlijke roerselen die anno nu nauwelijks te volgen zijn.
Je leest over de liefde op het eerste gezicht wanneer ze de schilder Richard Roland Holst leert kennen, maar we komen weinig te weten van de verlovingstijd, niets van de eerste weken/maanden van het huwelijk. De huishoudelijke beslommeringen. De inkomsten. Wie doet de boodschappen en wie haalt de haren uit het putje. Het doet er allemaal niet toe, want de Roland Holstjes hoefden niet te werken voor het geld en voor het huishouden waren er dienstmeisjes.
Ze schrijft vooral over het openbare deel van het leven: de ontmoetingen met Albert Verwey, Herman Gorter, Frederik van Eeden. De gesprekken en brieven met de andere dichters, de bezoeken aan kunstenaars, ziekte en dood van familieleden. Later zal er politiek bij komen, want ze was vooraanstaand lid van de SDAP, maar daar ben ik nog niet,
Maar er ontbreekt de psychologie zoals we nu gewend zijn, geen details van intimiteiten van het huiselijk leven, niets over de kinderloosheid of een kinderwens, geen vuile was, geen culinariteiten.
Op een website genaamd Spirinet vind ik wat toegankelijker gedichten.
Rondgang door het jaar
II
Het schoonste, wat ik weet in de natuur,
dat zijn de wolken, als zij het licht drage' in
hun flanken en zich in de lichtzee wagen,
onbekommerde zeilers zilverpuur.
Hun edele vormen, die nooit verstarren,
maar altijd weer in andere verglijden,
hun stoeten, die zich warren en ontwarren,
als menschlijk gebeure' in bewogen tijden,
zij maken de ziel blij met hun genade.
Hun diepe grotte' en stoute steigeringen,
beelden zuiverder dan alle andre dingen
het rijk der ziel, de moeder van de daden.