Alweer weken geleden las ik in Trouw een interessant essay van hoogleraar filosofie Jos de Mul over de ‘eeuwenoude’ Balinese cultuur die in feite geheel een construct zou zijn om de toeristen er naar toe te bewegen. Dat essay had als aanleiding de tentoonstelling over Bali als vakantieparadijs in het Volkenkundig Museum te Leiden. Het werd onder meer gevoed door zijn bezoeken naar het eiland omdat zijn zoon er al jaren woont met een Balinese.
Bali is een topattractie voor toeristen uit de hele wereld. Ook voor veel Nederlanders is het een droombestemming. Miljoenen toeristen komen er jaarlijks. Zelf was ik er ooit drie dagen, jaren negentig, bij wijze van tussenstop op de terugreis van Melbourne naar Amsterdam. Natuurlijk was het er prachtig en we hadden een leuk kleinschalig hotel, en het eten was heerlijk en de mensen waren er aardig, maar mijn overheersende herinnering is toch dat ik het er tamelijk afschuwelijk vond, door dat massatoerisme. Topdrukte op de stranden, in de stadjes, en bij de bezienswaardigheden. Geen enkele authentieke beleving, je werd meegesleurd in de commercie. Dat hoorde ik onlangs ook weer van vrienden die er drie weken naar toe afgereisd waren.
Ben dus wel benieuwd naar de tentoonstelling. Eerst word je door de vaste volkenkundige collectie Indonesië van het museum, voor je bij de tijdelijke tentoonstellingen komt. Dus door de hindoegoden en wajangpoppen en andere beelden. 300 volkeren en talen in Indonesië. Het duizelt je al gauw bij de levensgeschiedenissen van al verschillende die hindu-goden.
En dan licht tussen die oude beelden ineens die helverlichte tentoonstellingszaal op met ‘Bali: Welcome to Paradise’. Ik had een tentoonstelling verwacht die dat essay van De Mul ondersteunde, over de al dan niet authentieke Balinese cultuur. Maar dat is het niet. Het is een hedendaagse tentoonstelling over de achterkant van het toeristenparadijs, met veel beeldschermen en foto’s over wat het voor het eiland betekent dat het toerisme alles overgenomen heeft: al die hotels, al die stromen toeristen, en de inperking van de landbouw (rijstvelden), de vervuiling, het vele verkeer, overal plastic. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor Bali, maar voor alle toeristenoorden. Hier is het op de een of andere manier schrijnender omdat er een rijke authentieke cultuur bij verkocht wordt. En hoe de Balinezen leven van al die toeristen en ermee proberen te dealen.
Toch is het ook wel genieten van de kleurige beelden van de landschappen, en interviews met de bewoners, werkzaam in horeca en landbouw, of kunstenaars. ruimte over de souvenirs, en van de zaal over de rituelen bij de plaatselijke bevolking. Vooral het ritueel van het tanden vijlen (een rite om de volwassenenheid in te luiden) was geheel nieuw voor mij.
De gelaagdheid van het essay van De Mul ontbrak, dus daarom was ik in eerste instantie wat teleurgesteld, maar al met al is het aardig om doorheen te lopen. Als het streven is om Bali-gangers een reflectie op hun gedane reis te geven, dan slagen ze daar denk ik wel in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten