vrijdag 26 oktober 2018

Naar Helmond

Helmond in vroeger tijden
Ik had het al niet zo op Helmond, maar nu is het helemaal over. Het kwam zo. Ik dacht: het is weer tijd voor een museumbezoek. Op mijn laptop heb een lijstje met tentoonstellingen die me wel wat lijken, en ik moest kiezen tussen ‘Vrouwelijk Naakt’ in Museum Kranenburgh in Bergen of Industrielandschappen van Josef Koudelka in de Kunsthal van Helmond. Het was moeilijk kiezen, en uiteindelijk viel de keuze op Helmond. Nu eens geen feel-good kunst, maar mooi-lelijke landschappen. Helmond leek me daar ook nog eens de uitgelezen locatie voor. Ik herinner me een wat armoedige weinig hoopvolle treurige provincieplaats, maar het is misschien wel twintig dertig jaar geleden dat ik daar was. Wie weet is Helmond sindsdien opgegaan in de vaart der volkeren.

Dat is ook zo. Helmond heeft nieuwe musea, theaters, filmzalen, een heus cultureel ‘eiland’. Als je er plaatjes van googelt ziet het er wel wat zielloos uit, maar - dacht ik nog optimistisch - die foto’s zijn misschien net op een stil moment geschoten. 

Het museum heeft een kassa, een koffie-automaat, een onbewaakte garderobe, circa dertig boeken in de verkoop, en wat suppoosten. En over die suppoosten gaat het vandaag. Ik kwam dus voor de (overigens indrukwekkende) tentoonstelling ‘Industrielandschappen’. De fotograaf Josef Koudelka schijnt een beroemde Magnum-fotograaf te zijn. (Even checken bij Bobby die heel veel weet, die kent m ook niet). Hij is van 1938. Oorspronkelijk is hij Tjech, maar na de Russische inval in 1968 na de Praagse Lente vluchtte hij naar Frankrijk. Dat fotopersbureau Magnum heeft er ongetwijfeld mee te maken dat er overal staat dat je niet mag fotograferen. 

Maar mijn geheugen is niet meer wat het was. Ten behoeve van mijn museum-stukken maak ik graag wat foto’s, als geheugensteuntje. Nu was dat zeker nodig, want een behoorlijke folder met achtergrondinformatie was er niet. Dus ik begon de inleidende teksten bij de ingang van de tentoonstelling te fotograferen. Word meteen op de vingers getikt door een suppoost, een al wat oudere man. Dat dat niet mocht. ‘Ik doe niets met die foto’s,’ leg ik vriendelijk uit, ‘ik ga een mooi stuk schrijven over deze tentoonstelling en heb wat plaatjes nodig als geheugensteuntje. U heeft immers ook geen folder.’ Dat klopt maar het mag niet. Dat zijn de regels.

Er zijn vier zalen en twee suppoosten. Dan zou het toch moeten lukken om af en toe een plaatje te schieten, zou je zeggen. Maar met zijn tweeën gaan de twee suppoosten me volgen. Om en om. Ze doen het zogenaamd onopvallend. Maar ze verliezen me geen moment uit het oog. Alsof ik een crimineel ben. Of een gevaarlijke dissident. En ik ben alleen maar een welwillende stukjesschrijver. Wat een krankzinnige situatie. 

Suppoosten vind ik vaak een beetje treurig. Wat een saai beroep. Ik snap dat suppoosten nodig zijn, maar echt leuk lijkt het me niet. En eindelijk hebben ze wat te doen: een vrouw die foto’s wil maken schrik aanjagen.

Om van ze af te zijn ga ik naar de filmzaal waar een Tsjechische film uit 2015 over Koudelka vertoond wordt: Koudelka Shooting Holy Land. De film gaat over de manier waarop Koudelka foto’s maakt van de muur in Israël, de enorme betonnen muur tussen Palestijns en Israëlisch grondgebied. Je ziet hem aan het werk, met zijn panoramacamera zoekend naar het ultieme plaatje van al die krankzinnige situaties. En steeds in gesprek met bewoners en militairen. Heel vreselijk, hoe mens en landschap vernietigd worden. En dan steeds de uiteindelijk gekozen foto. Erg bijzondere film. 72 minuten.

Een stukje van de film gaat over de inval van de Russen in Praag in 1968. Die hij gefotografeerd had. Hij vertelt hoe je achteraf in hele nare lelijke dingen toch iets moois kon zien. Hoe het mooie aan die inval was dat íédereen tegen de Russen was. Iedereen. Er ontstond een ongekende saamhorigheid, zegt hij. En ook: ‘Ik haatte die Russische jongens op die tanks niet. Die waren ook maar gestuurd.’ 

Al die lelijke door de industrie verpeste landschappen, dat is het onderwerp van de tentoonstelling, daar maakt hij dis ook práchtige gestileerde foto’s van. Er is tijdens mijn bezoek ook een klas pubers die les krijgt in perspectief. De pubers krijgen een opdracht om straks in Helmond zelf ook foto’s met bijzonder perspectief te maken. Maar zodra ik uit de filmzaal kom beginnen de suppoosten me weer te volgen. Ik voel me opgejaagd wild. Dus ga ik maar naar beneden. Daar zijn drie fotoboeken van Koudelka te koop à €59 euro. Dat vind ik te duur.

Ik sta nog wat na te shaken in de hal als de ene suppoost op mij af komt. Er is nóg een tentoonstelling, zegt hij. Daar mag u wel fotograferen. 

‘Wat een afschuwelijk museum’, zeg ik, ‘en wat een afschuwelijke stad. Ik kom helemaal naar Helmond voor deze tentoonstelling en u jaagt een uur als twee schimmen achter mij aan. Als ware u Stasi's! Heeft u die film gezien? Die fotograaf die over de Russische soldaten zegt: Ik haat ze niet, ze zijn ook maar gestuurd? Dat denk ik nu ook over u. U doet ook maar uw werk. Maar heeft u enig idee wat voor gevoel u mij geeft?’  Het is geen kwaaie man, hoor. ‘Het zijn de regels’, is het enige wat hij kan zeggen. ‘Als u maar weet dat u de bezoekers wegjaagt. Zeg dat maar tegen de directie. Ik weet niet of het een leuk stukje wordt.’

Geen opmerkingen: