Deze vrouw is Mutti en de baby ben ik. Mei 1957. Ik werd geboren in het toenmalige Diaconessenziekenhuis. De anderen zijn thuis geboren, onder de bezielende leiding van Tante Ans, onze vroedvrouw, maar ik kwam veel te vroeg. Ik was daar in het ziekenhuis het enige meisje op de zaal. Ik was zo gulzig met drinken dat ik niet in een couveuse hoefde en dat we al snel naar huis mochten. Ik weet niet wat ik zal schrijven. Een gedicht van Rutger Kopland dan maar.
De moeder het water
Ik ging naar moeder om haar terug te zien.
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien
- toen ik daar stond op het gazon, pils gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid -
misschien zou 't goed zijn als nu Psalmen klonken.
Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in 't gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer
zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn beloften na te komen, haar te bewaren.
Rutger Kopland
uit: 'Tot het ons loslaat', 1997
Geen opmerkingen:
Een reactie posten