Ik krijg een mail van Oom Ted, de man van tante Bé, Mutti's jongste zus. Tante Bé heeft ook Alzheimer. Bij haar begon het een paar jaar eerder dan bij Mutti. Zij woont nog thuis, met Oom Ted dus. Dat klinkt alsof het makkelijker is dan bij ons. Maar dat is natuurlijk niet zo. Oom Ted staat er alleen voor.
Zus1 heeft Oom Ted (ook al in de tachtig) attent gemaakt op de lijn Alzheimer op mijn blog. Ik geloof dat ik de mensen ontroer. De familie. Anderen. Ik hoop dat het ze ook een beetje troost. Het feit dat mijn schrijfsels hen ontroeren troost mij. Want soms denk ik: mag ik dit allemaal wel schrijven?
Zus1 heeft Oom Ted (ook al in de tachtig) attent gemaakt op de lijn Alzheimer op mijn blog. Ik geloof dat ik de mensen ontroer. De familie. Anderen. Ik hoop dat het ze ook een beetje troost. Het feit dat mijn schrijfsels hen ontroeren troost mij. Want soms denk ik: mag ik dit allemaal wel schrijven?
Oom Ted was gedurende zijn arbeidzame leven leraar Nederlands. Ik studeerde Nederlands. We deelden en delen blijkbaar nog steeds een liefde voor literatuur, voor poëzie. Hij schrijft dat hij het gedicht van Jonckheere dat ik onlangs aanhaalde mooi vindt: 'Het spreekt me aan. Ongeveer een jaar geleden ontmoette ik een oud-leerlinge die me vertelde zich te herinneren dat ik dat gedicht in de klas had besproken, na het overlijden van mijn moeder.'
Nu stuurt hij mij een gedicht van Elsschot. Mooi.
Moeder
Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen,
dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten,
zooals een pop waarin een hart zou kloppen,
door 't volk bij 't heengaan in een huis vergeten.
Ik zie uw knoken door uw kaken steken
en uwe oogen diep in 't hoofd gedrongen.
En ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken,
wanneer gij zegt: ‘kom zit aan tafel, jongen’.
of gij de vensters wel hebt toegesloten.
Gij kunt de schemering niet uit uw hersens jagen.
Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.
Daar in de verte wordt een put gegraven;
ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten.
En achter 't huis zie ik een schimme draven:
hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.
- Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder.
- Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte beenen:
hij is een vriend, een goede vriend, een broeder:
hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen.
Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen.
Gij kunt gerust een onze-vader lezen,
en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen
dat gij geen kou vat en tevreê zult wezen.
Willem Elsschot Parijs 1907
Geen opmerkingen:
Een reactie posten