
Laat ik het maar meteen bekennen: als kind had ik er heel erg last van. Ik bloosde al als ik zag aankomen dat de tafelconversatie een bepaalde kant opging. 'Jongens.' Vijf zusjes en wie verliefd was op wie. Voor het überhaupt in de verste verte aan de orde was, overigens. En alle geschwister wisten precies wanneer ik zou gaan blozen en pestten me daar dan graag mee. O, wat was dát erg.
Later hield ik wel eens lezingen. Dan werd ik zo rood als een kreeft van de spanning. Dat begon uren van tevoren met vlekken in de nek, die breidden zich steeds verder uit over het hele bovenlichaam en bleven uren hangen. Het verspreidde zich in het ergste geval tot de ellebogen en de knieën. Blozende bovenarmen en dijbenen. Wie het niet kent die verzint het niet! Toen had ik de keuze: of nooit meer de deur uit, of het maar accepteren. Er zijn mensen die de deur niet meer uitgaan, maar ik heb maar besloten het te accepteren.
Natuurlijk ben ik nu extra mild over blozers, zowel waar het mijzelf betreft als anderen. Die anderen: dat zijn vooral collega's en sollicitanten. In mijn leeftijdscategorie krijg je trouwens weer dat de rode hoofden meer met de overgang geassocieerd worden dan met blozen. Oók weer zoiets. Kun je je óók enorm voor genéren en nooit meer de deur uitgaan. Of het accepteren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten